Job 41

1[040:20] Zult gij den Leviathan met den angel trekken, of zijn tong met een koord, dat gij laat nederzinken?
 Leviathan Versta, een zeer groot en schrikkelijk zeegedierte, hetwelk leviathan genoemd wordt, naar sommiger gevoelen van het Hebreeuwse woord lavah, hetwelk betekent bijdoen, bijvoegen, omdat zijn lijf met vele schubben bedekt is, die zeer vast samengevoegd zijn. Sommigen verstaan een zeedraak. Vergelijk Isa 27:1 .
,
 trekken, Te weten, om hem te vangen, gelijk men andere vissen vangt. Hij wil zeggen: Neen gij, want hij is veel te groot en te sterk om zo gevangen te worden.
,
 zijn tong Te weten, trekken, nadat gij hem met den angel of haak gevat hebt. Anders, zult gij zijn tong met een koord nedertrekken?
2[040:21] Zult gij hem een bieze in den neus leggen, of met een doorn zijn kaak doorboren?
 in den neus Versta, een ijzeren angel, hebbende den vorm van een gekromde bies. De zin is dat een mens met een zodanig instrument den leviathan, als hij hem gevangen had, niet zou kunnen vasthouden en bedwingen, gelijk men wel doet met andere beesten.
,
 doorn Of, haak uit doornen, of naar den vorm der doornen gemaakt.
3[040:22] Zal hij aan u veel smekingen maken? Zal hij zachtjes tot u spreken?
 veel smekingen Te weten, om uit uw handen verlost te worden, nadat gij hem gevangen hebt, en zijns zelfs weder te worden. Het is van de beesten menselijkerwijze gesproken. Vergelijk boven, Job 39:21 .
,
 zachtjes Hebreeuws, zachte, of gladde dingen, of redenen, voortkomende van degenen, die met ootmoedig bidden pogen iets te verkrijgen.
4[040:23] Zal hij een verbond met u maken? Zult gij hem aannemen tot een eeuwigen slaaf?
 een eeuwigen Hebreeuws, tot een slaaf, of knecht der eeuwigheid; dat is tot een slaaf, die u eeuwiglijk dient en onderworpen is.
5[040:24] Zult gij met hem spelen gelijk met een vogeltje, of zult gij hem binden voor uw jonge dochters?
 vogeltje, Zie van het Hebreeuwse woord Gen 7:14 , en Lev 14:4 .
,
 voor uw jonge Te weten, opdat zij daarmede zich vermaken en tijdverdrijf hebben zouden.
6[040:25] Zullen de metgezellen over hem een maaltijd bereiden? Zullen zij hem delen onder de kooplieden?
 metgezellen Versta, de vissers, die tezamen in een verdrag en compagnie zijn, en zulk een vis zouden mogen gevangen hebben.
,
 maaltijd Te weten, uit blijdschap van een zodanige vangst, of uit hoop daarvan.
,
 kooplieden? Hebreeuws, de Kanaänieten. Zo waren de kooplieden genaamd, omdat de oude inwoners van het land Kanaän veel met koophandel omgingen, zijnde daartoe aan de Middellandse zee zeer wel geleGen. Het woord is zo ook genomen Pro 31:24 ; Isa 23:8 ; Hos 12:8 .
7[040:26] Zult gij zijn huis met haken vullen, of met een visserskrauwel zijn hoofd?
 vullen, Dat is, om en om vatten en gans doorsteken, om hem te vangen en vast te houden.
,
 zijn hoofd? Te weten, waar de vissers mede geslagen, vastgehouden en gevangen worden.
8[040:27] Leg uw hand op hem, gedenk des strijds, doe het niet meer.
 op hem, Te weten, om hem te strelen en troetelen, en alzo met vriendschap aan u te krijGen. Anders, leg gij uw hand op hem, om hem geweldiglijk aan te tasten en zo te vangen.
,
 des strijds, Te weten, dien gij zoudt moeten uitstaan, indien gij hem enigszins aantastte om hem te vangen.
,
 doe het niet meer Dat is, poog niet meer aan hem te komen, uit vrees van schade te lijden. Anders, ik wil niet meer des strijds gedenken.
9[040:28] Zie, zijn hoop zal feilen; zal hij ook voor zijn gezicht nedergeslagen worden?
 zijn hoop Te weten, desgenen die hem vangen wil, en daartoe de hand aan hem legt. Anders, de hoop van hem; te weten, te vangen.
,
 feilen; Hebreeuws, leugenachtig worden; dat is, gans nietig en tevergeefs, overmits hij hem niet vangen zal.
,
 hij ook Te weten, de leviathan. Anders, zal hij [te weten, die hem zoekt te vangen] ook [niet] voor zijn gezicht, of als hij gezien wordt, nedergeslagen, of nedergeworpen worden?
,
 gezicht Dat is, desgenen, die hem zoekt te vangen.
,
 nedergeslagen Te weten, door vrees van dengene, die hem vangen wil.
10[041:1] Niemand is zo koen, dat hij hem opwekken zou ; wie is dan hij, die zich voor Mijn aangezicht stellen zou?
 koen, Hebreeuws, wreed, fel, gruwzaam.
,
  hem opwekken zou; Den leviathan. Zie van dien boven, Job 40:20 .
,
 wie is dan Zo de mensen het gezicht van zulk een beest niet verdragen kunnen, hoe zullen zij mijn majesteit verdragen om tegen mij te twisten.
11[041:2] Wie heeft Mij voorgekomen, dat Ik hem zou vergelden? Wat onder den gansen hemel is, is het Mijne.
 Mij voorgekomen, Te weten, met iets voor mij te doen, of enige weldaad aan mij te bewijzen.
,
 dat Ik Dat is, dat Ik gehouden zou zijn enige erkentenis te doen van de ontvangen weldaad.
12[041:3] Ik zal zijn leden niet verzwijgen, noch het verhaal zijner sterkte, noch de bevalligheid zijner gestaltenis.
 zijn leden Te weten, des leviathans. De Heere gaat voort in de beschrijving deszelven.
,
 bevalligheid Of, aangenaamdheid, of fraaiheid.
,
  zijner gestaltenis Of, proportie, dispositie, maaksel; te weten, waarin al de leden, door grote wijsheid, zeer kunstiglijk en aardiglijk samengevoegd zijn.
13[041:4] Wie zou het opperste zijns kleeds ontdekken? Wie zou met zijn dubbelen breidel hem aankomen?
 het opperste Hebreeuws, het aangezicht zijns kleeds. Velen verstaan hierdoor de zee, met welke hij bedekt is. En de zin zou zijn, dat geen mens hem uit de zee, waarmede hij als met een deksel bekleed is, op het land kan uittrekken, om daarmede te doen wat hij wilde. Anderen verstaan door het opperste kleed de huid of schubben, welke geen mens hem zou kunnen of durven aftrekken.
,
 dubbelen Dat is, met een zeer sterken breidel.
,
 hem Te weten, om hem dien in den muil te leggen, en hem zo te breidelen. vs.5 brengt dezen zin mede.
14[041:5] Wie zou de deuren zijns aangezichts opendoen? Rondom zijn tanden is verschrikking.
 deuren Dat is, zijn muil, of bakhuis.
,
 opendoen? Te weten, om den breidel daarin te leggen en hem aan te doen.
,
 verschrikking Te weten, die hij den mens aanjaagt, als hij bij hem zou komen.
15[041:6] Zeer uitnemend zijn zijn sterke schilden, elkeen gesloten als met een nauwdrukkend zegel.
 Zeer Hebreeuws, een verheffing, of uitnemendheid, of hovaardij, zijn de sterkten der schilden.
,
 schilden, Versta, de schubben dezer beesten, die in zich hebben het fatsoen en gebruik der schilden. Dit schijnt niet te passen op onze walvis, die een dikke en platte huid heeft zonder schubben.
,
 gesloten De zin is, dat zijn schubben zeer dicht aan elkander gehecht en samengevoegd zijn. Zie boven, Job 40:20 , over het woord leviathan.
16[041:7] Het een is zo na aan het andere, dat de wind daar niet kan tussen komen.
 een is zo Te weten, schild, of schubben van den leviathan.
17[041:8] Zij kleven aan elkander, zij vatten zich samen, dat zij zich niet scheiden.
 aan elkander, Hebreeuws, de man aan zijn broeder; dat is, de een aan den ander.
18[041:9] Elk een zijner niezingen doet een licht schijnen; en zijn ogen zijn als de oogleden des dageraads.
 niezingen Hebreeuws, zijn niezingen doen een licht schijnen; dat is, elkeen, enz. Versta daarmede het snuiven van den leviathan, als hij het water opwaarts bruist en daarmede een glans en schijnsel maakt over de zee.
,
 als de oogleden Dat is, als de stralen des dageraads, waarbij de ogen van den leviathan vergeleken worden om hun grootheid, roodheid en klaarheid. Vergelijk boven, Job 3:9 .
19[041:10] Uit zijn mond gaan fakkelen, vurige vonken raken er uit.
 Uit zijn mond Dat is, zo groot en overvloedig is de rook, komende uit zijn snuiven en blazen, alsof er fakkelen in zijn balg brandden, en vurige vonken daaruit berstten. Dit en het volgende schijnen overtollige manieren van spreken te zijn, om te tonen de grootheid van het bruisen en snuiven van dit beest, en de kracht der werking, daaruit volgende.
,
 vurige Hebreeuws, vonken, of sprankelen des vuurs. Alzo een fakkel des vuurs, Gen 15:17 , voor vurige fakkel. Kolen des vuurs, Lev 16:12 ; idem, wagen des vuurs en paarden des vuurs; 2Ki 2:11 , enz.
20[041:11] Uit zijn neusgaten komt rook voort, als uit een ziedenden pot en ruimen ketel.
 ruimen Of, waterpoel, staand water, te weten, dat dampen opgeeft.
21[041:12] Zijn adem zou kolen doen vlammen, en een vlam komt uit zijn mond voort.
 adem Hebreeuws, ziel. Alzo Dan 10:17 .
,
 kolen Het Hebreeuwse woord betekent somtijds aangestoken en vurige kolen, gelijk Pro 6:28 ; Isa 44:19 ; somtijds dode, of dove kolen, gelijk hier; idem, 2Sa 22:9 ; Psa 18:9 .
22[041:13] In zijn hals herbergt de sterkte; voor hem springt zelfs de droefheid van vreugde op.
 herbergt Dat is, heeft daar gelijk haar vaste plaats en woning. De zin is, dat hij in dat deel zijns lichaams zeer grote sterkte heeft.
,
 voor hem Een poëtische manier van spreken, te kennen gevende dat in den leviathan gans geen droefheid, zorg, vrees, noch bekommernis is; maar enkel moedigheid, moed en onbezorgde sterkte. Anders, gij zoudt voor hem opspringen van droefheid; dat is schrik en vrees.
23[041:14] De stukken van zijn vlees kleven samen; elkeen is vast in hem, het wordt niet bewogen.
 De stukken Versta, dat de stukken van het vlees, dat in andere vissen, en voornamelijk grote, slap, onvast en afhangende zijn, in dit zeegedierte vast zijn en dicht aaneen klevende.
,
 elkeen Te weten, der voorgenoemde vleesstukken.
24[041:15] Zijn hart is vast gelijk een steen; ja, vast gelijk een deel van den ondersten molensteen.
 molensteen. In de molens waren twee molenstenen, de opperste en de onderste. En omdat de onderste van de allersterkste en hardste stenen gemaakt was, zo wordt daarbij vergeleken het hart van dit dier, om daarmede zijn kracht en sterkte enigszins bij gelijkenis aan te wijzen.
25[041:16] Van zijn verheffen schromen de sterken; om zijner doorbrekingen wille ontzondigen zij zich.
 zijn verheffen Te weten, waardoor hij zich uitsteekt en vertoont buiten het water.
,
 zijner Waardoor hij woelt, wentelt en zwemt door de zee, de baren voor zich brekende en onstuimig makende.
,
 ontzondigen Dat is, de allersterkste worden zo met vrees en schrik bevangen, dat zij zich zoeken te verzoenen met God, niet anders dan alsof hun de dood voor de ogen kwam. Vergelijk Psa 107:23 , enz., en Psa 28 , enz.; Jon 1:5 .
26[041:17] Raakt hem iemand met het zwaard, dat zal niet bestaan, spies, schicht noch pantsier.
 dat zal Te weten, het zwaard.
,
 niet bestaan, Dat is, niet uitrichten; maar het zal door de hardigheid van des leviathans huid eer gekromd of gebroken worden, dan hem wonden.
,
 noch pantsier Te weten, zullen bestaan.
27[041:18] Hij acht het ijzer voor stro, en het staal voor verrot hout.
 Hij acht Menselijkerwijze van de beesten gesproken. Zie boven, Job 39:21 , en onder, vs.20.
,
 ijzer Versta, de ijzeren wapenen, en zo in het volgende.
,
 verrot hout Hebreeuws, hout der verrotting.
28[041:19] De pijl zal hem niet doen vlieden, de slingerstenen worden hem in stoppelen veranderd.
 pijl Hebreeuws, de zoon van den boog, dat is, die door middel van den boog geschoten wordt; alzo wordt een pijl ook genaamd een zoon des pijlkokers, Lam 3:13 , omdat hij daaruit genomen wordt. Zie boven, Job 5:7 .
,
 slingerstenen Vergelijk 2Ch 26:14 , en de aantekening.
29[041:20] De werpstenen worden van hem geacht als stoppelen, en hij belacht de drilling der lans.
 werpstenen Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk [zo enigen menen] een krijgsgereedschap, waarmede zeer geweldiglijk stenen uitgeworpen worden. Vanouds genoemd blij.
30[041:21] Onder hem zijn scherpe scherven; hij spreidt zich op het puntachtige, als op slijk.
 scherpe scherven; Hebreeuws, scherpten des scherfs, of der scherven. Versta, de steenklippen, die onder in de zee hier en daar uitsteken, op welke de leviathan zich somtijds nederlegt, en die voor hem anders niets zijn dan gelijk een scherf, hetwelk hem uit oorzaak van zijn harde huid geen schade doet.
,
 puntachtige, Hebreeuws, het uitgesnedene. Versta, de klippen, die alzo staan met scherpe toppen, alsof zij door enige kunst der mensen gehouwen waren.
,
 op slijk De zin is dat dit beest op het puntachtige liggende, niet meer letsel daarvan heeft, dan alsof hij op enkel modder en slijk lag.
31[041:22] Hij doet de diepte zieden gelijk een pot; hij stelt de zee als een apothekerskokerij.
 diepte Dat is, de zee. Alzo Psa 107:24 ; Jon 2:3 ; idem, zo is in vs.23 het woord afgrond voor de zee genomen.
,
 zieden Dat is, opwellen, bruisen en schuimen, door zijn woelen en omwentelen in den grond der zee.
,
 apothekerskokerij Het woord in het oorspronkelijke betekent eigenlijk een vermenging van drogerijen, kruiden en andere dingen, die in de zalven, conserven, parfumerieën, confituren en sausen ondereen vermengd worden. Hier wordt het genomen voor de omroering, die de leviathan maakt in den grond der zee, door de grootheid en het geweld zijns lichaams.
32[041:23] Achter zich verlicht hij het pad; men zou den afgrond voor grijzigheid houden.
 verlicht Te weten, omdat hij door zijn geweldig en onstuimig woelen het water vol schuim maakt; hetwelk dan door de wittigheid ook klaarheid veroorzaakt.
,
 voor grijzigheid Dat is, dat men zou mogen oordelen de zee als grijs haar te wezen, vanwege de wittigheid des schuims.
33[041:24] Op de aarde is niets met hem te vergelijken, die gemaakt is om zonder schrik te wezen.
 Op de aarde Hebreeuws, op het stof. Zo wordt de aarde het stof der wereld genoemd; Pro 8:26 .
,
 niets Te weten, onder de dieren.
,
 met hem Te weten, met den leviathan. Zie vs.25.
,
 vergelijken, Versta, ten aanzien van zijn ijslijke grootte en sterkte.
34[041:25] Hij aanziet alles, wat hoog is, hij is een koning over alle jonge hoogmoedige dieren.
 aanziet Hebreeuws, ziet; dat is, veracht, ziet stoutelijk, zonder vrees aan. Alzo boven, Job 40:6 . Zie de aantekening.
,
 over alle Hebreeuws, zonen van het hoogmoedig gedierte. Versta, de grootste, stoutste, hoogmoedigste en sterkste wilde dieren; vergelijk boven, Job 28:8 .
Copyright information for DutSVVA